
Geschiedenis van de watermolen van Geulle
door Hans de Kroon - https://www.https://geulle.com/wordpress/?page_id=72 & textuele aanpassingen door Tabe Rijs (2021)
De watermolens van Geulle werden de Bovenste en de Onderste Molen genoemd. De Bovenste Molen lag globaal gezien op het plateau tussen de gehuchten Moorveld en Snijdersberg in het Geulse bos (sectie A 675) en de Onderste Molen op Hulsen aan de voet van het plateau bij de spoorlijn.
Kadastraal werden beide molens op Hulsen gesitueerd. De Bovenste Molen was voor de Franse Tijd de banmolen van de heerlijkheid Geulle. Op het einde van de 19e eeuw wordt deze niet meer vermeld en is waarschijnlijk in die tijd afgebroken. Het was een bovenslagmolen, die bij de peilvaststelling in 1854 werd aangedreven door een waterrad met een middellijn van 4,00 m. en een breedte van 0,71 m.
Zowel de Bovenste als de Onderste Molen ontvingen het water van een beek, die op de berg zijn oorsprong heeft en in de 19e eeuw de Walsenbeek werd genoemd, later kreeg hij de naam Molenbeek.
Vanouds werden de molens ook de grafelijke molens genoemd. Gedurende bijna drie eeuwen vererfden zij met het kasteel van Geulle en een groot aantal landgoederen in adelijke families.
Geulle was een heerlijkheid waarmee Wolther van Hoensbroek in 1560 werd beleend. Hij was Heer van Geulle en Bunde. In de mannelijke lijn stierf deze tak, die een zijtak was van de latere rijksgraven van Hoensbroek, uit. In 1785 kwamen de goederen van Geulle door vererving in de familie Hoen, die op het kasteel Schaloen in Oud-Valkenburg woonde. Philipine trouwde met Ladislas de Villers-Masbourg, waardoor Schaloen in deze familie kwam. Haar jongere zuster Theresia huwde graaf Adolphe De Hamal rentenier in Luik, die in de jaren dertig van de 19e eeuw als eigenaar van de molens wordt genoemd. Zij verkochten hun goederen in Geulle (ruim 170 kadastrale nummers) in 1843 aan Emile of Theodore Emile Antoine Joseph, graaf d'Oultremont, te Warfusée in de gemeente St. George (Noord-Frankrijk). In 1847 liet deze Belgische graaf het mooie kasteel van Geulle afbreken. Alleen de voorbouw bleef over, bestaande uit stallingen, remisen, wachtkamers en verblijven voor het dienstpersoneel. Later werd dit gedeelte verbouwd en als woning voor de rentmeester ingericht. Het gebouw kreeg later de naam van "kasteel van Geulle".
Bij boedelscheiding en deling in 1963 werd de molen met de boerderij aan de ongehuwde kinderen Elisabeth, Joseph en Anna toegewezen, die in het ouderlijk huis bleven samenwonen. De molen werd nog een paar jaar door Elisabeth bediend. Joseph en Anna deden voornamelijk het werk op de boerderij en het land. In het midden van de jaren zeventig werden ook deze werkzaamheden beëindigd. Wel verhuurden ze nog 5 vakantiewoningen:
Elisabeth overleed in 1988 en Joseph in 1989. In 2003 werd de molen doorverkocht en wordt sinds die tijd stap voor stap gerestaureerd.

Het houten waterrad werd in de vorige eeuw enige malen vernieuwd en vergroot. Bij de opname door de provinciale waterstaat en de plaatsing van een peilschaal in 1854 bedroeg de middellijn 5.26 m. en de breedte 0.73 m. In 1890 bedroegen deze afmetingen respectievelijk 5,58 m. en 1,00 m. Dit waterrad dateerde vermoedelijk van l878. In 1900 werden het huidige ijzeren bovenslagrad (middellijn 5,40 m., breed 0.91 m.) en de vierkante smeedijzeren molenas aangebracht. Het is het grootste bovenslagrad, dat in de provincie Limburg bestaat.
Het gangwerk van gietijzer is vermoedelijk van oudere datum en werd bij de vernieuwing in 1878 geplaatst. Het bestaat uit een conisch aswiel met ijzeren tanden, dat de koningsspil aandrijft. Het zich op deze spil bevindende spoorwiel drijft de rondsels op de twee steenspillen aan. De molen heeft een overbrengingsverhouding van 1:22,3. Deze versnelling houdt in, dat het waterrad met zijn groot aantal cellen een langzaam draaiend rad is, dat 3 tot 4 omwentelingen per minuut maakte.
Op de steenbedding ligt een koppel 17-er blauwe Duitse stenen voor het tarwegemaal en een koppel 17-er kunststenen voor het boerengemaal en voor het malen van bakrogge. Beide koppels stenen zijn nog voorzien van de oorspronkelijke achtkante houten kuipen.
De maalvloer ligt bijna een meter beneden de begane grondvloer of het molenerf. Voor het hijsen van de zakken van de begane grond naar de graan- of opslagzolder werd gebruik gemaakt van een staande handlier met een houten frame. Een enkele deur geeft toegang tot de molen.
Het water van de Molenbeek werd boven de molen verzameld in een vergaarvijver van gemetselde mergelsteen omgeven door een aarden wal. Daarop is de kanjel, voorzien van een schuifje, aangesloten, die het maal- en loswater boven en achter het waterrad brengt. Boven het rad bevond zich in de kanjel een bodemklep, die vanuit de molen kan worden bediend - deze is in de jaren 90 door het Waterschap verwijderd. In geopende toestand valt het water in de cellen van het rad, waardoor dit onder invloed van het gewicht van het water in bedrijf komt. In gesloten toestand wordt het water over het rad heen gevoerd en valt op enige afstand van de molen uit de hoge kanjel in de beek. Een unieke situatie!
Bij overvloedige regenval kwam het voor, dat door de Walsen- en de Renbeek zoveel water werd aangevoerd, dat de vijver het niet meer kon opnemen. Er ontstonden overstromingen, die het bedrijf en het woongedeelte door de wateroverlast en de meegevoerde modder totaal ontredderden.
De opstal
De Onderste Molen of de watermolen van Geulle ligt in het rechterdeel van een langgevel boerderij. Het middendeel is het woongedeelte, het linkerdeel was de boerderij. De molen wordt aangedreven door een bovenslagrad in een ombouw, die met een lessenaarsdak op de kopgevel aansluit.

Bij overvloedige regenval kwam het voor, dat door de Walsen- en de Renbeek zoveel water werd aangevoerd, dat de vijver het niet meer kon opnemen. Er ontstonden overstromingen, die het bedrijf en het woongedeelte door de wateroverlast en de meegevoerde modder totaal ontredderden.
Door de aanleg van de spoorlijn naar Maastricht werden Geulle en Hulsen gescheiden en kwam de molen direct achter het hoogspoor te liggen. Op het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw kwam het voor dat het baanvak door het water van de vele bronnen en het van de berg afkomende regenwater werd ondermijnd, waardoor een passerende trein verongelukte.